De springnummers in de zevenkamp

 

door Wim Vandeven

foto’s Bert Vreeswijk

De Belgische atletiekcoach Wim Vandeven is de inspirerende en drijvende kracht achter de prestaties van een respectabel aantal Belgische en ook Nederlandse atleten. De meeste bekendheid verkreeg Vandeven door de prestaties van zijn levensgezel Tia Hellebaut, de atlete die in 2008 in Beijing op het onderdeel hoogspringen met 2.05 meter de olympische titel voor zich wist op te eisen. Maar ook op meerkampgebied verstaat de coach zijn vak. Op speciaal verzoek van ons redactielid Bert Vreeswijk schreef Wim Vandeven in 2016 in Berts meerkampboek ‘Van A tot Zevenkamp’ een zeer lezenswaardige bijdrage waar elke meerkampster/per zijn voordeel mee kan doen.

 

Het belang van de springnummers in de zevenkamp en vijfkamp

Springen is een belangrijk onderdeel in de zevenkamp en zevenkamptraining. De algemene springvormen zijn niet alleen belangrijk ter verbetering van de springprestaties, maar helpen ook bij het ontwikkelen van de explosieve kracht die noodzakelijk is bij het werpen en het sprinten met en zonder horden. Springen is dus een zeer prestatiebepalende factor bij het eindtotaal van zowel de zevenkamp als indoorvijfkamp, aangezien zes van de zeven disciplines (voor de indoor vijfkamp vier) explosieve nummers zijn. Twee van de zeven onderdelen zijn echte springproeven; hoogspringen op dag één als tweede proef en verspringen, de eerste proef van dag twee. Bij beide springproeven zijn relatief veel punten te scoren en dus uitermate belangrijk voor het te behalen puntentotaal. Ook op de indoor vijfkamp vormen het hoogspringen (het tweede nummer) en het verspringen (het vierde nummer) een zeer belangrijke rol. Juist hier liggen er voor sommige atletes bijzondere mogelijkheden, met name door het ontbreken van het altijd lastige speerwerponderdeel (ik denk hier o.a. aan de Belgische Noor Vidts, tweevoudig wereldkampioene indoormeerkamp). 

 

De aanloop en de aanloop-afzet-coördinatie

In beide springnummers is de aanloop en de aanloop-afzet-coördinatie van wezenlijk belang en de meest prestatiebepalende factor. Want, net zoals bij de werpnummers, is ook hier de baan van het zwaartepunt In (dit geval van de atlete) bepaald nadat het lichaam de grond heeft verlaten. Bij die baan dient bij het culminatiepunt (hoogste punt) precies boven de lat te liggen en is dus de afzetplaats van wezenlijk belang om een goede sprong te garanderen. Enkel via een goede technische uitvoering (en flexibiliteit) bij de latoverschrijding in het hoogspringen en van de landing in het verspringen, kunnen we nog enkele belangrijke centimeters winnen (of verliezen in het tegenovergestelde geval).

 

‘De aanloop bij het hoogspringen is bepalend en niet het moment dat men boven de lat zweeft, het gaat om de derde pas voordat men de sprong maakt’

Wim Vandeven

 

Hier foto’s  Nadine Broersen  (Hypomeeting 2014) . Achtereenvolgens  De laatste aanlooppas , De afzet en De latpassage  


Het hoogspringen

Hoogspringen is één van de meest technische en belastende proeven van de zevenkamp. Deze discipline vergt dus een zeer goed gestructureerde en voorzichtige aanpak wegens het hoge blessuregevaar. Door de gebogen vorm van de laatste 3 passen van de aanloop, ontstaat er bij de afzet een enorme piek- en torsiebelasting (verwringing) op het enkel- en kniegewricht. Het is dan ook niet echt aan te raden om de sprong met volledige aanloop meerdere malen per week in te plannen in het trainingsprogramma. Gezien echter de hoge techniciteit moeten we dus via kleinere deeloefeningen de techniek verder trachten te verbeteren in de loop van het weekschema, zeker bij jongere atletes die de techniek nog onder de knie moeten krijgen. Een goede techniek geeft niet alleen betere prestaties, maar is ook naar blessurepreventie toe zeer belangrijk! De technische opbouw gebeurt via stijgsprongen en schaarsprongen naar de volledige flopbeweging en dat eerst via een korte aanloop (al dan niet uit stand vertrekkend) tot aan de volledige aanloop. Zo’n aanloop kan variëren van vijf passen met een vooraanloop tot zeven of negen passen, vertrekkend uit stand of ingedribbeld.

 

Het verspringen

In het verspringen is een ritmische en snelle controleerbare aanloop (je loopt aan om te kunnen springen) een eerste vereiste. De aanloopsnelheid dient progressief verhoogd te worden tot op de afzetbalk. Met name de laatste twee passen zijn het belangrijkst en dienen versnellend te zijn. De aanloop-afzet-coördinatie is het allerbelangrijkst en is bepalend voor het eindresultaat. De afstoot van de balk wordt voorbereid via een grijpende trekbeweging van de afzetvoet/onderbeen naar de balk toe vanuit een lichte knie-inzet. De opge-bouwde snelheid in de aanloop wordt zoveel mogelijk meegenomen in de sprong om een optimale afstand te halen. Om dit te bereiken moeten we vermijden dat de afzetvoet te ver voor ons geplaatst wordt bij de afzet, maar juist zo snel mogelijk onder het bekken van de atlete getrokken wordt, waarna het afzetbeen in het enkel-, knie-, en het heupgewricht samen met de romp en het hoofd één gestrekte en rechte lijn vormen bij het verlaten van de grond. (Zie foto 1 en 2: Brianne Theisen-Eaton  en Dafne Schippers). Eenmaal als de grond verlaten wordt, is de baan van het lichaamszwaartepunt bepaald en begint de voorbereiding van de landing. (Zie Foto 3: Brianne Theisen-Eaton) Hier kunnen we nog enkele centimeters uit de brand slepen door de voeten samen vér voor ons in het zand neer te zetten en daarna door te schuiven, zodat het bekken, rug of armen voorbij de voetafdruk het zand gaan raken.

      

foto 1: Brianne Theisen-Eaton                                           foto 2: Dafne Schippers                                           foto 3: Brianne Theisen-Eaton 

 

Technische opbouw

Ook in het verspringen is er een technische opbouw in de loop van het seizoen, van oefenvormen met een korte aanloop tot aan de volledige aanloop. De aanloop op zich is ook een belangrijk technische onderdeel dat volledig apart kan en moet worden getraind, aangezien er op en voor de afzetbalk  belangrijke centimeters (en dus punten) vergooid kunnen worden. Daarnaast wordt de aanloop-afzet-coördinatie geoefend via verschillende impulsoefeningen. Dit kan met verschillende intensiteiten en snelheden gedaan worden, zodat er ook hier een progressieve opbouw mogelijk is. Deze impulsoefeningen laten ons ook toe om de overeenkomsten te oefenen tussen het hoog- en verspringen en hordelopen bij de afzet, zodat een verbetering van deze coördinatie  zijn effect kan hebben op alle drie de discipline. (transfer of cross-over effect). Ten slotte is het oefenen van de landing  een derde en belangrijk item van het verspringen.

 

‘Het is juist verstandig om breed en niet te specifiek te trainen in verband met de belastbaarheid van de atlete. Door bepaalde trainingsarbeid te doen kan er een transfereffect plaats vinden naar meerdere onderdelen dus: Don’t do too much and train smart’

Wim Vandeven

                                       

Springvormen

In de training kun je de algemene springvormen onderverdelen in éénbenige en tweebenige springvormen, dikwijls in de literatuur terug te vinden onder de noemer plyometrie. Het zijn zeer belastende maar efficiënte oefenvormen ter verbetering van de explosieve en elastische kracht. Enkele voorbeelden zijn:  Tweebenige kaatsvormen met bijna gestrekte benen ter verbetering van de  enkelstrekkers en de reactiviteit van de voeten op de grond. Voorbeelden kunnen hierbij zijn: loopsprongen, hinken en hinkstapvarianten, al dan niet met een aanloop. Bovendien kunnen verschillende vormen van trappenlopen, stijgsprongen over horden in plaats van het hoogspringen worden uitgevoerd. Ook kunnen tweebenige sprongen zoals kikker- of hurksprongen en sprongen over horden goede trainingsvormen zijn. Hier is telkens de nodige voorzichtigheid geboden vanwege het belastende karakter van deze oefenvormen. Tip: Gebruik deze springvormen dan ook mondjesmaat, aangezien de gezondheid en blessurevrij blijven van een atleet het allerhoogste goed is! En continuïteit in trainen is belangrijker dan kortstondig hard trainen om de top te halen.

 

Binnen de zevenkamp is de overgang van hoogspringen naar het kogelstoten in mijn opinie een zg.“kantelsleutelmoment”, zoals wij dat in Vlaanderen zeggen. De lichtvoetigheid bij het hoogspringen versus de exploderende stootkracht bij het kogelstoten’

Wim Vandeven

 

Over de coach en auteur Wim Vandeven

Wim Vandeven (1965) studeerde aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding te Hasselt, België en volgde daarna een studie fysiotherapie. Wim was een Belgische subtopatleet met name op de onderdelen hoogspringen en de 110 meter hordelopen. Op het laatste onderdeel werd hij in 1990 zelfs kampioen van België. In 1992 nam Vandeven afscheid van de wedstrijdsport en richtte zijn aandacht meer op het trainerschap en de coaching. Vanaf 2006 koos hij er voor om zich volledig professioneel toe te leggen op het trainerschap in dienst van de Vlaamse gemeenschap. Daarna ging het snel met de reputatie van Vandeven. Wim ging in 2007 een samenwerkingsverband aan met tophoogspringster Tia Hellebaut, wat resulteerde in vele successen met als hoogtepunt de gouden plak die zijn pupil Hellebaut – inmiddels levenspartner – veroverde op de Olympische Spelen van Beijing in 2008 met een sprong over 2 meter en vijf centimeter. Vandeven trainde daarnaast verschillende Belgische meerkampatleten, onder meer Belgisch tienkamprecordhouder Hans van Alphen (8519 pnt), tienkamper Francois Gourmet (7974 pnt.) en zevenkampster Sara Aerts (6084 pnt). Maar ook Nederlandse atleten zoals ex-Nederlands recordhouder op de tienkamp, Eelco Sintnicolaas (8539 pnt) maakte gebruik van de kennis van Vandeven, evenals hordeloper Marcel van de Westen en hoogspringer Wilbert Pennings (gedeeld Nederlands recordhouder – 2.31 – met Douwe Amels. Per februari 2016 is Wim Vandeven door het Belgische Olympische en Internationaal Comité (BOIC) aangesteld als prestatiemanager.

 

Bronnen:

- Van A tot Zevenkamp in woord en beeld, met bijdragen van topcoaches, o.a. Charles van Commenée, Bart Bennema, Ronald Vetter en Wim Vandeven, auteur Bert Vreeswijk, uitgave 2016

-The Biomechanics of Sports Techniques, auteur J.G. Hay, uitgave 1978