AFZETBALK VERSUS AFZETZONE (deel 2)

 

Drieluik

Gerommel in de atletiek, want sinds kort heerst serieuze opwinding in de verspringwereld: wel of geen afzetzone? In een driedelige serie gaat baan-atletiek.nl de komende weken uitvoerig in op alle voor- en nadelen. In de eerste bijdrage, van Bert Vreeswijk, een korte inleiding over het hoe en waarom, en hoe coaches en atleten tegen de plannen aankijken.

Vervolgens neemt in deel 2 atletiekkenner René van de Ven ons mee in een elementaire, diepgravende beschouwing over het wezen van verspringen – waarin hij ook zijn licht laat schijnen over geopperde bezwaren tegen en voordelen van een afzetzone.

Tenslotte volgt in aflevering 3 een artikel van Bert Vreeswijk gewijd aan de technische aspecten van het verspringen, met het nodige beeldmateriaal ter ondersteuning.

 

door René van de Ven

 

Wie is René van der Ven?

René van de Ven (Oirschot 1984) is jurist en vult zijn vrije tijd al ongeveer zijn leven lang met atletiek; als niet onverdienstelijk atleet, trainer, coach, starter, jurylid en lid van de NR recordcommissie van de Atletiekunie.  

 

2. Het verspringen wordt met een take-off zone juist puurder

Het mondiale verspringen verkeert in een hevige tweestrijd, zo lijkt het. De ene helft vindt de nieuwe ideeën van World Athletics (WA) over het verspringen helemaal niets, de andere helft lijkt er op zijn minst voor open te staan. Het is in elk geval duidelijk controversieel, dus tijd om daar eens in te duiken en wat voors-en- tegens tegen elkaar af te wegen.

Waar gaat het om?

De ingewijden zullen precies weten waar het over gaat, maar voor degenen die het nog niet precies weten: een van de nieuwste innovaties van WA is dat men bezig is met tests bij het verspringen om de atleten te laten afzetten in een afzetvlak OF vak/ (met balk) van 40cm in plaats van op een balk van 20cm. Daar komt bij dat in de nieuwe variant de sprong niet meer wordt gemeten vanaf het einde van de balk, maar vanaf het daadwerkelijke afzetpunt. Volgens WA zal dit zorgen voor minder ongeldige pogingen, wat het onderdeel aantrekkelijker maakt (want noch het publiek noch de atleten willen ongeldige pogingen als het even kan).

 

Meest gehoorde tegenargument

Het meest gehoorde tegenargument is toch wel ‘het aanlopen en goed uitkomen is een wezenlijk onderdeel van het verspringen’. Door dit weg te halen, zo stellen tegenstanders als olympisch kampioen Miltiadis Tentoglou, Larissa Iapichino (zilver EK 2024) en legende Carl Lewis (a take-off zone ‘would eliminate the most difficult skill from the event’), zou het verspringen een ‘super simpel onderdeel worden’, of toch ten minste een wezenlijk ander onderdeel. Daar zit natuurlijk een kern van waarheid in, althans in dat laatste. De atleet moet uiteindelijk de sprong nog altijd zelf maken; dat wordt door deze wijziging niet plotseling simpeler om 8.50m+ te springen (of 7+ bij de dames). De kans op ongeldig springen wordt er in principe ook niet kleiner op, immers mag je nog steeds niet voorbij de take-off zone afzetten. De balk zal – is althans aannemelijk, maar dit was bij de recente tests in Berlijn en Düsseldorf nog niet het geval – ook het verschil niet maken, want die wordt weliswaar breder (40cm ipv 20cm) maar verder verandert er niets aan.

Het enige verschil is dus dat een atleet minder hoeft te focussen op het perfect proberen uit te komen en dus ook minder risico hoeft te nemen doordat de sprong wordt gemeten vanaf het afzetpunt. Door minder risico te hoeven nemen is het inderdaad aannemelijk dat er minder ongeldige sprongen zullen worden genoteerd. En bovendien betekent het minder hoeven focussen op het perfect uitkomen dan dus ook dat er meer focus kan komen liggen op ‘zo ver mogelijk springen’. En is dat niet waar verspringen daadwerkelijk om draait? En ook wat we allemaal willen zien, die héle verre sprongen? Bovendien is van een ongelijk speelveld geen sprake, de nieuwe regel geldt (na invoering) immers voor iedereen. Dat op lager niveau die technologie niet (direct) beschikbaar zal zijn, lijkt me niet doorslaggevend voor deze discussie. Dit is ook jarenlang het geval geweest (en nog) ten aanzien van de kwaliteit van de (kunststof)baan en in het verleden Electric Timing versus handtijden.

 

Wie kan het verst springen of wie kan het beste uitkomen?

Uiteindelijk is volgens mij de essentie van verspringen dat de atleten middels een competitie met elkaar wedijveren om wie daadwerkelijk het verst kan springen. Het huidige verspringen zou eigenlijk dus anders moeten heten, want het is eigenlijk ‘wie kan het verst springen vanaf een vooraf bepaald punt’. Die toevoeging maakt het zo perfect mogelijk uitkomen namelijk zo belangrijk. Maar tegelijkertijd maakt het dit onderdeel dus minder zuiver. De verste sprong is immers niet altijd de winnende sprong. Persoonlijk vind ik dat vervelend. We hebben immers een uiterst meetbare sport (zeker wanneer het op horizontale springonderdelen aankomt) en ik wil in beginsel dat degene die het verst springt ook daadwerkelijk wint. Dat is toch ook het hele idee van een eerlijke wedstrijd, lijkt me, althans eentje die het meest recht doet aan de verhoudingen.

 

Maar bij de sprint wint toch ook niet altijd de snelste, gelet op reactietijden?

Ook dit argument wordt vaak genoemd. Hierbij wordt m.i. echter ook weer een belangrijk aspect over het hoofd gezien, namelijk wat is dit onderdeel nu werkelijk? De sprint en springnummers zijn in deze discussie totaal onvergelijkbaar. Voor het gemak spreek ik over de 100m, maar het geldt in principe voor alle loopnummers.

Het grote eerste verschil zit er in dat sprintnummers gelijktijdig met alle (gekwalificeerde) atleten worden gelopen. Het is daarmee wezenlijk anders dan de technische nummers, waarbij de atleten na elkaar proberen de beste prestatie te behalen. Het doel van de 100m wedstrijd is ook anders: het gaat niet om de snelste tijd, maar om ‘het eerst de finishlijn passeren’. Dat zou anders zijn als het op dezelfde wijze zou plaatsvinden als de technische nummers, dus na elkaar lopen. Dat maakt een eventuele ‘aftrek van reactietijden’ theoretisch wel toepasbaar bij kwalificaties op tijd bijvoorbeeld. Daar komt ook bij dat je, omdat gestreden wordt in een format waarbij men tegelijk acteert, niet wilt dat het na afloop rekenen wordt. Want dan kan dus de achteraf uitgeroepen winnaar in de race misschien wel als 3e of nog ‘slechter’ finishen, wat natuurlijk ook onwenselijk is en voor een tv-kijker ook niet aantrekkelijk is.

 

Ook de vergelijking met de verticale springonderdelen komt regelmatig terug.

Hierbij wordt dan verwezen naar de betrekkelijk kleine experimenten die hebben plaatsgevonden met het weergeven van het hoogst behaalde punt (‘effectieve hoogte’) tijdens polsstok of hoogspringen (bijvoorbeeld in Fribourg op 1 september 2024). Wanneer we ook hier echter inzoomen op het onderdeel zien we opnieuw twee cruciale verschillen:

  1. We noemen het hoogspringen, maar eigenlijk is het onderdeel niet ‘wie kan het hoogst springen’, maar ‘wie kan over de hoogst gelegen dwarslat springen zonder deze van de steunen te laten vallen’. Dit is een groot verschil in vergelijking met de horizontale springnummers, waar een atleet in principe elke poging voluit zal gaan om het uiterste eruit te halen.
  2. Het tweede grote verschil is dat bij de verticale springnummers niet gewerkt wordt met een bepaald aantal sprongen om een maximum te behalen, maar juist met (vooraf) vastgestelde (tussen)hoogtes.

Ook deze onderdelen zijn derhalve slecht vergelijkbaar.

Je zou je natuurlijk kunnen afvragen waarom we het aspect van die lat dan bij verticale springnummers ook niet laten vervallen. Ik denk dat het er in de toekomst best eens van zou kunnen komen, maar dat de technologie hier op dit moment nog niet klaar voor is en dat het maar de vraag is of deze aanpassingen, als die er zouden komen, wel het gewenste resultaat opleveren. Niet elke aanpassing die technisch gezien kan worden doorgevoerd is immers ook daadwerkelijk een verbetering; waarbij je zowel moet kijken naar de atleet (bijvoorbeeld m.b.t. veiligheid) als naar het publiek (o.a. marketing). Ik zie er op dit moment meer in om af te stappen van het ‘3 foutsprongen is exit principe’ en dit te vervangen door (bijvoorbeeld) 8 sprongen per atleet, op zelf te bepalen hoogten, maar voorlopig nog gewoon met een lat.

 

Terug naar het verspringen. Ook veel gehoord: het publiek kan niet meer zien of het een goede sprong is.

Hoewel in sommige gevallen het kijkende publiek wordt overschat, denk ik dat het publiek hierbij wordt onderschat. Degenen die redelijk zijn ingevoerd in de sport kunnen volgens mij een goede sprong echt wel herkennen, net zoals ze in een flits kunnen inschatten of de afzet wel of niet goed op de (ouderwetse) balk was. Natuurlijk zal dat bij de algemene sportkijker wellicht minder zijn, maar ik vraag mij af of die dan wel direct zien wat een goede sprong is. Uiteindelijk zitten de meeste ‘casual-kijkers’ volgens mij zowel in de huidige als in de nieuwe situatie vooral te wachten tot het officiële resultaat in beeld komt. Daar komt bij dat – en dat is nu eenmaal vaak het geval in topsport – wanneer het verschil zo klein is als één of enkele luttele centimeters, ook een getraind ‘coaches-eye’ met spanning naar het scorebord zal blijven kijken. Het is overigens wel van belang om iets te doen aan de snelheid van het opmeten, uiteraard zonder dat dit ten koste gaat van de mate van accuraatheid.

 

Mijns inziens hoort het uitkomen op de balk niet (onlosmakelijk) bij het verspringen.

Ja, nu wel, noodgedwongen. Maar het is een overblijfsel uit het verleden, toen er geen goede manier was om vast te stellen waar een atleet werkelijk had afgezet. ‘Bij benadering’, dat is niks, we zijn geen jurysport. Dus dan neem je ‘the next best thing’: we trekken een uiterste lijn en meten alles vanaf daar, zie zelf maar hoeveel risico je neemt. Het format heeft jarenlang gewerkt en er was ook geen alternatief. Maar net zoals we zien dat door innovaties in materialen (stijfheid van speren, carbon-technologie in schoenen en sportoverstijgend een van de beste voorbeelden: de klapschaats) sporten evolueren, gebeurt dat natuurlijk ook door technologische vooruitgang (aangezien de VAR niet bepaald onomstreden is, past het wellicht beter hier als voorbeeld doellijntechnologie te noemen of het Hawk-eye systeem van de tenniswereld).

Laten we nou niet nog conservatiever zijn dan de meeste sporten/sportbonden al zijn, maar nieuwe technologie daadwerkelijk een kans geven om onze sport naar een hoger plan te tillen. Natuurlijk mag (moet) er discussie zijn en het veranderen van een onderdeel dat al 100, 150 of 1500 jaar op dezelfde wijze is beoefend zal nooit zonder weerstand plaatsvinden. Ja, het onderdeel wordt anders. Voor de beleving van de één heel anders, voor de beleving van de ander ietsje anders. Maar het wordt in elk geval zuiverder, meer puur: wie kan het verste springen. Daadwerkelijk het verst, van afzet tot landing. Zodat de beste ook daadwerkelijk wint. Volgens mij doen we hiermee de Olympische ‘citius, altius, fortius’ (‘sneller, hoger, sterker’ – en voeg daar in dit verband ‘verder’ aan toe) het meest eer aan.

 

Reacties?

Indien je wil reageren, doe dat dan op:

https://www.baan-atletiek.nl/reacties