Bespreking van de kogelstoot-draaitechniek
door Bert Vreeswijk
Zoals wij onlangs bekend maakten is op 15 september 2024 de Sovjet-Russische kogelstoter Aleksandr Barishnikov op 75-jarige leeftijd overleden in zijn woonplaats Sint-Petersburg. Hij was het die in 1976 furore maakte, samen met zijn toenmalige coach Viktor Alekseyev, door tijdens de Olympische Spelen van Montreal (1976) de bronzen en in Moskou (1980) de zilveren medaille te bemachtigen op het onderdeel kogelstoten. In München (1972) was hij niet door de kwalificatie gekomen. Het bijzondere aan de prestaties van de ex-wereldrecordhouder (22.00 m.) was dat Barishnikov een uitzonderlijke innovatieve techniek hanteerde: de ‘draaitechniek’.
Beeldbespreking
Tot in de jaren zeventig werd door alle atleten de aanglij- of O’Brien-techniek gepraktiseerd, genoemd naar de Amerikaanse oud-wereldrecordhouder en tweevoudig olympisch kampioen (1952 en 1956) Parry O’Brien. Na de opzienbarende prestaties van Barishnikov gingen steeds meer atleten overstag om zich de draaitechniek eigen te maken. Anno 2024 zie je dat (bijna) alle atleten deze techniek toepassen en is het prestatieniveau met sprongen vooruitgegaan. Inmiddels staat het wereldrecord op naam van de Amerikaan Ryan Crouser met de ongelofelijke afstand van 23.56 meter. We zullen nu aan de hand van een authentieke beeldserie van Barishnikov uit 1976* zijn draaitechniek in grote lijnen onder de loep nemen.
De positie van de kogel
Bij de positie van de kogel valt in de eerste plaats op dat deze veel meer tegen de hals dan onder de kin wordt geposteerd (beeld 7-8) en dat de elleboog van de stootarm en de vingers en hand die de kogel omvatten, druk uitoefenen om de kogel in de goede positie te houden tijdens het draaien om de lengte-as. Het polsgewricht wordt hierbij sterk gebogen en de elleboog blijft steeds hoog achter de kogel.
De uitgangshouding bij de rotatietechniek
De uitgangshouding van de atleet laat zien dat de voetposities in de ring vrij dicht bij elkaar liggen en voor de rechtshandige atleet in het ‘rechtse kwart’ van de kogelring zijn geplaatst (afbeelding A en beeld 1). Het lichaam van de atleet is licht gebogen in heup en de knieën zijn wat naar buiten gericht. Het lichaamsgewicht is in balans op de voorvoeten. Het lichaamszwaartepunt wordt in deze houding laag gehouden (zithouding) wat de controle over de balans tijdens de draai ten goede komt.
De voorbeweging
Als de voorbeweging wordt ingezet zijn het de linkerschouder en -arm en -heup die naar voren worden gebracht. Daarbij wordt het lichaamsgewicht op het rechterbeen gepositioneerd (beeld 1). Het hoofd is hierbij schuin naar de grond gericht. De rechterzijde van de romp draait in deze voorbeweging automatisch ver naar achteren, waarbij de kogel ook een langere contactbaan zal krijgen. Bij deze indraaibeweging vindt er in de romp een verwringing plaats (torsie), waardoor er een juiste voorspanning in met name de linker draaispieren van de romp- en borstspieren ontstaat (beeld 1).
De eerste draai en positionering
Als de draaibeweging wordt ingezet verplaatst het lichaamsgewicht zich van het rechter- naar het linkerbeen en ‘opent’ de romp zich. De linkerarm is hierbij leidend, de linkerheup, -knie en -voet worden ingedraaid, waarbij de draai plaatsvindt op de bal van de linkervoet (beeld 2). De rechterzijde van het lichaam blijf in de fase lang achter. Tijdens de draai om de lengteas is het linkerbeen in de knie sterk gebogen tot wel 90 graden, waardoor het lichaamszwaartepunt laag blijft en zorgt voor balans en stabiliteit (beeld 2). De kogel blijft in deze fase ver achter.
Dan wordt het rechterbeen met een cirkelvormige beweging met een gebogen knie laag rondgezwaaid, waarbij de voet en het onderbeen zich zelfs over de ringrand bewegen (beeld 3). De druk blijft hierbij op de linkervoet (pivotvoet). Als de linkervoet in de werprichting staat volgt een snelle vlakke sprongachtige afzetbeweging met een ietwat gebogen knie-inzet voorwaarts van het rechterbeen tot net over het midden van de kogelring (beeld 4-5). Hierbij vindt de landing na deze eerste draai weer op de ‘insturende’ rechtervoet plaats. (beeld 5). Als de rechtervoet wordt neergezet is deze in eerste instantie voor een groot deel in tegenovergestelde richting van de werpsector gepositioneerd. Het lichaam van de atleet is in deze positie gebogen in de heupen en rechterknie met het lichaamszwaartepunt boven het rechter stootbeen (beeld 5-6). De linkerarm bevindt zich voor de compact gesloten romp (beeld 5). De hele beweging lijkt enigszins op de discusdraai, maar door de geringere ringdiameter (2.135 m.) is de uitstoothouding korter dan bij het discuswerpen. Tijdens de snelle voetplaatsing van de rechtervoet volgt het gebogen linkerbeen met een grote lage snelle cirkelvormige zwaai. Als het linkerbeen het rechterstandbeen in een grote versnellende beweging inhaalt (beeld 5) volgt de zogenaamde blokvorming.
De blokvorming
Het sterk gebogen linkerbeen wordt nu snel doorgedraaid waarbij de voet van het linkerbeen actief langs de afstootbalk op de grond wordt geplaatst (beeld 6-7-8). Pas als de linkervoet op de grond wordt verankerd is de blokvorming voltooid. De kogelpositie is dan nog duidelijk boven het rechterstootbeen. (beeld 7)
Het indraaien naar de uitstoot
In een vloeiende explosieve beweging wordt gelijk de rechterzijde van het lichaam actief in gezet, waarbij de linkerarm leidend is en volgt het zogenaamde ‘opendraaien’ (beeld 7-8). Door het pivoteren en strekken van de rechtervoet en het naar voren stuwen van de rechterknie en -heup, komt de romp frontaal op de werprichting te staan (beeld 9 en afbeelding B). Dan verkrijgt de kogel door het stemeffect op links en lichaamsmassa, en explosieve pivoterende voet en afzetsnelheid van het rechter stootbeen, zijn gewenste snelheid (beeld 8-9).
De uitstoot
Daarna is het belangrijk om met de elleboog goed achter de kogel te blijven stuwen (beeld 10-11). Tijdens de uitstoot maakt de atleet zich groot door goed over zijn gestrekte linker blokkeringsbeen te stoten en de kogel snel en hoog uit te stoten (beeld 10-11).
De omsprong en doordraai
Als de kogel de hand van de atleet heeft verlaten en beide voeten na een explosieve afzet de grond verlaten hebben volgt de omsprong voor de balk naar het rechterbeen. Terwijl het lichaam na de uitstoot op de rechterbal van de voet verder om zijn lengte-as doordraait (beeld 12 ) helpen het linkerbeen, gebogen in de knie, en de linkerarm het lichaam in balans te houden tot de atleet weer frontaal is gedraaid en weer met beide voeten aan de grond staat. Daarmee is de worp voltooid.
* Bronnen
- Beeldserie: Helmar en Gabriel Hommel. Uit: Leichtathletik 2, Werfen und Merhkampf, U.J. E. Haag und R. Krempel. Uitgeverij Rowohlt, Taschenbuch Verlag, GmbH, Reinbek, 1978.
- The Biomechanics of Sports Techniques, James G. Hay, Prentice-Hall, ’78.
- Zie ook op You Tube filmpjes van Aleksandr Barishnikov