De magie van de tienkamp
door Kees Sluys
We schrijven in deze kolommen graag over de meerkamp, en noemen soms ook titels van boeken die zich met het onderwerp bezighouden. Afgezien van de nodige biografieën (we beperken ons tot de tienkamp) betreft het doorgaans publicaties over de geschiedenis van het mooiste onderdeel van de atletiek. Te denken valt aan boeken van de Amerikaanse tienkampgoeroe Frank Zarnowski (zoals The Decathlon en Olympic Glory Denied), Des hommes complets van de Franse schrijver Frédéric Gousset, en mijn eigen Snel, Hoog, Ver – Geschiedenis van de tienkamp. Natuurlijk is er ook het fraaie, onvolprezen handboek Tienkamp Totaal van onze Bert Vreeswijk, waarin naast een beknopte geschiedenis, met name uitgebreid wordt ingegaan op de vele trainingstechnische en praktische aspecten.
Ook in Duitsland laten soms auteurs hun licht schijnen over dit nog steeds voor veel mensen niet makkelijk te vatten onderdeel. Bijvoorbeeld in Könige der Leichtathletik – Die Geschichte des Zehnkampfs uit 1977 van Robert Hartmann en Michael Gernandt. En in het korte maar instructieve overzicht Zehnkampf verständlich gemacht (1992), geschreven door twee ex-tienkampers uit de jaren ’80: olympisch kampioen (1988) Christian Schenk en Siggi Wentz.
Begin juni, twee weken na Götzis en in de aanloop naar Parijs, publiceerde het Duitse Edel Verlag een omvangrijker werk (268 pagina’s), getiteld Die Magie des Zehnkampfs. Geschreven door FAZ-journalist Achim Dreis, in innige samenwerking met Niklas Kaul – de atleet rond wie het boek is opgebouwd. We kennen hem als de verrassende wereldkampioen van 2019 in Doha, waar hij niet alleen furore maakte door de jeugdige leeftijd (21) waarop hij de titel bemachtigde met 8691 punten, maar vooral ook door zijn ‘Wahnsinnswurf’ met de speer, die na 79.05 meter in het gras belandde. Waarna hij via een ook al zeer sterke 1500 meter, in 4.15.70, het goud veroverde voor Est Maicel Uibo en Canadees Damian Warner. Kaul, de man die (zo wordt voorzichtigjes gesuggereerd) na de Europese en de wereldtitel de trilogie eigenlijk zou moeten vervolmaken met olympisch goud in de Franse hoofdstad.
Maar ja, we weten dat er inmiddels een landgenoot is opgestaan die dit mooie visioen kan verstoren: Leo Neugebauer, de man van de verre discusworpen. Hij is trouwens niet de enige die het Kaul lastig gaat maken – het veld in Parijs zal ongemeen sterk zijn.
Soorten en maten
Op de laatste twee onderdelen genadeloos toeslaan – het is Kauls handelsmerk. Niet voor niets begint het boek met die heerlijke zomeravond in het Olympiastadion in München (16 augustus 2022) waar Kaul tijdens de beslissende avondsessie voor een uitzinnig publiek eerst met de speer uithaalt (76.05) en daarmee honderden punten inloopt op zijn aan de leiding liggende Zwitserse rivaal Simon Ehammer (53.46). Waarna hij op het slotnummer (4.10.04) zijn concurrent (4.48.72) min of meer vermorzelt. En alsnog de titel pakt, met ruime voorsprong: 8545 tegen 8468 punten
Beiden voortreffelijke tienkampers, maar hoe verschillend qua aanleg en capaciteiten! Tienkampers zijn er in allerlei soorten en maten en het is mooi dat de schrijver dit punt benadrukt. De één is snel en explosief. Zoals Ehammer. De Zwitser heeft een voortreffelijke sprint en horden in de benen, en behoort ook tot de beste verspringers van Europa. Zijn derde plaats bij het EK in Rome 2024 en de 8.45 van Götzis 2022 getuigen ervan. De resultaten op de eerste dag brengen hem steevast hoog in het klassement.
Kaul is een totaal ander type atleet en moet op de eerste twee onderdelen alle zeilen bijzetten om niet op té grote achterstand te raken. Met tijden van boven de 11.00 op de 100 meter en een meter minder verspringen dan Ehammer is dat een ernstig probleem. Maar dan begint op dag twee de inhaalrace.
Tienkamp is één nummer
Uitvoerig wordt geschilderd dat de tienkamp niet zomaar uit tien verschillende, losse, disciplines bestaat, maar als één nummer beschouwd moet worden. ‘Natuurlijk zijn het dezelfde tien onderdelen die je ook als apart nummer in de atletiek aantreft,’ zegt Kaul. ‘Maar de tienkamp als geheel is een
Niklas Kaul deed in zijn jeugd aan handbal, foto uit besproken boek
discipline op zich, omdat er zo veel omheen gebeurt. Factoren die bij de aparte onderdelen eigenlijk geen rol spelen en waar je geen rekening mee hoeft te houden: verzorging, uitrusten, slapen, fysio en andere behandelingen. Al dat soort zaken horen onlosmakelijk bij de tienkamp, maken er onderdeel van uit. Ook daarop moet worden getraind. Soms heb je maar een half uur na het hoogspringen en moet je al weer opdraven voor de 400 meter. Of neem de warming up. Als specialist krijg je de gelegenheid om veel in te werpen, maar tienkampers krijgen meestal maar twee of drie keer de kans. Dat betekent dat wij de aparte nummers zo trainen dat je ze tijdens de tienkamp als het ware op afroep kunt uitvoeren. Je moet er meteen zijn en ook weer heel snel uit die concentratie komen.’ Niet onbelangrijk verschil ook: de tienkamper heeft bij de veldonderdelen in tegenstelling tot de specialisten maar drie pogingen tot zijn beschikking.
Uitgebreid neemt Kaul de lezer mee in zijn beleving van de tien onderdelen, elk gepaard met specifieke haken en ogen. Neem discuswerpen. Zo is ‘op zeker gooien’ een lastige opdracht: ‘Dat gaat bij mij niet. Je moet een soort tussenweg vinden. Als je de beweging in de draai te veel vertraagt is de timing weg en gaat de discus fladderen. Je moet jezelf dus dwingen om niet “op zeker” te gooien.’
Geschiedenis
Ook in dit boek komt het verleden aan bod, maar dan (ja, Jim Thorpe krijgt ook een plek) voornamelijk de Duitse tienkampgeschiedenis die de schrijver laat aanvangen bij de olympische titel van Willi Holdorf in Tokio 1964. Vervolgens passeren namen als Werner von Moltke, Hans-Joachim Walde en Kurt Bendlin uit diezelfde era de revue. Waarna in de jaren zeventig en tachtig veel publiciteit was weggelegd voor het toptrio Guido Kratschmer, Siggi Wentz en Jürgen Hingsen. Een tijdperk ook met successen voor tienkampers uit de DDR, zoals Torsten Voss, Uwe Freimuth en Christian Schenk.
Hingsen komt uitvoerig aan het woord over zijn fascinerende concurrentiestrijd met Daley Thompson (‘te vergelijken met Borg en McEnroe’), maar ook over zijn ultieme falen bij de Spelen van 1988: de drie beruchte ‘Fehlstarts’. Ook daarna was Duitsland soms gezegend met uitstekende tienkampers. Zoals Frank Busemann in de tweede helft van de jaren ‘90, de ‘streitbare Einzelgänger’ Pascal Behrenbruch, boezemvrienden Rico Freimuth & Michael Schrader, Arthur Abele en Kai Kazmirek.
Fehlerwahrscheinlichkeit
‘Zehnkampf ist geil’. Zo luidt de kop boven de epiloog waarin Busemann wordt geïnterviewd. De olympische zilveren medaillewinnaar van Atlanta 1996 (en bij gelegenheid als deskundige te zien op de Duitse televisie) schildert in bloemrijke bewoordingen nog eens de essentie, die we onvertaald laten omdat het zo lekker klinkt: ‘Wir haben eine sehr hohe Fehlerwahrscheinlichkeit auf dem Weg zum Ziel. Seien es Verletzungen, seien es krass schlechte Disziplinen. Und das macht es eben auch so interessant. Das ist ein Ritt auf der Rasierklinge. Du musst volles Risiko gehen, du musst dieses Risiko aber beherrschen. Es kann mit einem Fehler über die Hürden alles zu Ende sein. Eine Unachtsamkeit in diesen zwanzig Stunden, in denen man auf dem Sportplatz rumhängt, macht alles kaputt.’
Het klinkt menige tienkamper (en tienkampliefhebber) maar al te bekend in de oren.
Achim Dreis mit Niklas Kaul: Die Magie des Zehnkampfs, 268 pagina’s, 22 euro, EDEL Sports, Hamburg