Tienkamp in romans en verhalen
door Kees Sluys
Atletiek in de literatuur gaat vooral over hardlopen. Maar hoe zit het met de tienkamp? Mijn eigen bibliotheekje vluchtig bekijkend zie ik twee titels waarin de tienkamp een rol(letje) speelt. In Diepgang van de Duitse auteur Burkhard Spinnen uit 2008 (originele titel uit 2007: Mehrkampf) lezen we over ex-tienkamper Roland Farwick, die 20 jaar na zijn opzienbarende falen bij de Olympische Spelen van 1984 een aanslag overleeft. Waarna rechercheur Ludger Grambach, destijds groot bewonderaar van Farwick, onderzoek doet en verwikkelt raakt in vreemde zaken.
Waarom de titel in vertaling gewijzigd moest worden is niet duidelijk, want referenties aan de tienkamp genoeg. En de schrijver weet waar hij het over heeft. Citaat: ‘Roland is tienkamper, dan ben je zo ongeveer de hele atletiek in eigen persoon’. En: ‘Een sport voor rekengenieën.’ Alsook: ‘Tienkamp is en blijft de hoogste tak van sport.’
De auteur weet ook over wie hij het heeft, al speelt hij hier en daar met details. Farwick verbeterde drie maal het wereldrecord tienkamp. Zijn hoogste score: 8771 punten. Hij faalde in Los Angeles bij het verspringen, waar hij drie maal in de fout ging – en de strijd verliet. Er waren dopingverdenkingen en Farwick hing zijn spikes na het échec resoluut aan de wilgen.
Wie een beetje in de materie thuis is begrijpt dat de hoofdpersoon op Jürgen Hingsen moet zijn geïnspireerd, de Duitse Hercules die het tijdens de Spelen van Seoel 1988 presteerde om drie maal vals te starten op de 100 meter, waarna een ongekend mediacircus losbarstte. ‘Toentertijd was toch wekenlang de kachel met hem aangemaakt?’ lezen we. Zeker weten. Hingsen ‘Depp der Nation’, kopten de kranten destijds alsof er een onherstelbaar misdrijf was begaan: bedrieger van de natie.*
Dikke bamboe
De tienkamp komt ook voor in de amusante verhalenbundel Vreemde verschijnselen uit 1978 van Bob den Uyl (1930-1992), grootmeester van de zwartgallige humor. In het verhaal ‘Gure jaren’, over het bedrijven van sport in zijn jeugd in Rotterdam. Een van die sporten betrof atletiek waarvoor hij zich in 1947 bij een niet nader genoemde club in Rotterdam (het was Pro Patria, ks) had aangemeld. Bob had kortstondig in zijn hoofd gezet om tienkamper te worden. ‘Deze tak der atletiek paste goed bij mij omdat je op geen enkel onderdeel eerste hoefde te worden en toch een aardig totaal kon halen. Bovendien was er tenminste wat afwisseling.’
Dit speelde zich af op de Nenijtobaan, ‘waar zich in de hoek bij de spoorbaan een lage keet bevond die de kleedkamers van de verschillende clubs bevatte. Het was een tochtig, kil geval zonder enig gerief, en menigeen heeft er, bezweet van de baan terugkomend, een tot longontsteking leidende kou opgelopen.’
Jammer voor Bob was dat polsstokhoogspringen – essentieel onderdeel – hem onmogelijk werd gemaakt. ‘De vereniging bezat een polsstok, nog van dat dikke bamboetype, maar deze was gereserveerd voor Harry, een jongeman die het later nog tot directeur van een ontzettend groot sportpaleis heeft gebracht.’
Harry Hofmeester dus, bepaald geen slechte atleet. Kwam geregeld uit bij landenwedstrijden, werd derde bij het NK in 1955 met 3.40 en derde bij het NK 1957 met 3.50. Slechts 20 centimeter minder dan kampioen Servee Wijsen, de man die in 1960 als eerste Nederlander de 4.00 meter zou bedwingen.
Wensdroom
Rondkijkend op internet stuitte ik voorts nog op een boek met als titel Decathlon, van een zekere Ed Oleata. ‘This is a story of an Olympic competition through the eyes of one of the competitors,’ las ik ter aanbeveling. Het geschrift dateerde uit 2019. Interessant, waarom had ik hier niet eerder van gehoord? Maar: Ed Oleata? Een atleet met die naam op de Olympische Spelen? Nee. Voor de zekerheid nam ik het standaardwerk American Decathletes van Frank Zarnowski ter hand, maar ook daar kwam ik zijn naam niet tegen.
Ik bestelde het boekwerkje en las op de pagina ‘About the Author’ dat de auteur een ‘1961 graduate of the US Naval Academy was’ die op zijn veertigste een mooie carrière als master-atleet begon, waarin hij het tot ‘a five-time world medalist in the decathlon, pentathlon en pole vault’ bracht.
En inderdaad, in uitslagen van masters competities in de VS, gevonden op ‘mastershistory.org’ dook de naam van Oleata op. Hij was lang niet slecht. In 1985 scoorde hij op 48-jarige leeftijd een (masters)-totaal van 6762 punten. Zijn reeks: 12.13 / 5.34 / 10.92 / 1.45 / 54.99 / 16.32 / 34.56 / 3.54 / 36.34 / 5.00.76. Vele jaren later, op zijn 75ste, was hij ook nog actief en maakte hij een tienkamp af.
Eén van zijn vroege, en veel betere, concurrenten bleek niemand minder dan Phil Mulkey (geb. in 1935). De atleet die bij de Spelen in Rome 1960 voortijdig moest opgeven, en die in 1961 volkomen onverwacht het wereldrecord van Rafer Johnson had gebroken. Een record (8709 oude telling; 8049 nieuwe telling) dat nooit werd erkend, en dat hij nadien ook niet meer in de verste verte heeft benaderd.
Terug naar Oleata’s boek. Het beschrijft de tweedaagse strijd tijdens de Olympische Spelen in een niet nader genoemd jaar in Canberra, Australië. Inderdaad vanuit de beleving van de ik-persoon, hier Eddie Olea geheten. Een enigszins beperkt perspectief; de lezer krijgt niets mee van een coach, van een fysiotherapeut of anderszins begeleiding, of van een publiek dat zich roert.
Wel maakt hij de lezer en passant deelgenoot van details over de diverse onderdelen, en van bijzonderheden uit de echte meerkampgeschiedenis, daarbij namen in herinnering roepend van VS-grootheden als Jim Thorpe, Milton Campbell, Bob Mathias, Rafer Johnson, Russ Hodge, maar ook van Daley Thompson en Mikola Avilov. De namen van zijn grootste concurrenten in dit verhaal zijn fictief: Danny Olson, Stefan Stralik, Alex Lupus, Hans Peter Beck – zij het wel uit afkomstig uit echte tienkamplanden als de VS, Tsjechië, Estland en Duitsland.
Een mengeling van feit en fictie dus, uitmondend in de vervulling van een prachtige wensdroom. Want ja, na twee inspannende dagen wordt Olea gekroond tot olympisch kampioen. Een overwinning die tot stand kwam via een prachtige eerste dag (10.52/7.53/16.22/2.06/46.76) en een iets mindere maar nog altijd zeer behoorlijke tweede dag (14.21/46.49/5.15/53.97/4.29.4). Resulterend in een totaal van 8707 punten. Niet door de schrijver genoteerd, maar voor de volledigheid door mijzelf berekend.
* Een uitgebreid interview met Hingsen over deze affaire is opgenomen in mijn boek Snel, Hoog, Ver – Geschiedenis van de tienkamp (2008)